Fields in Rwanda

Op reis met Atelier Africa Safaris, Reisverhaal:

ROEREND MOOI RWANDA

Duizend heuvels, ontelbare theeplantages en geen papiertje op de grond.

Aan wat denkt u eerst als iemand ‘Rwanda’ zegt? De kans is groot dat u ‘gorilla’ antwoordt. En/of genocide. En dat zal niemand u kwalijk nemen, en zeker de Rwandezen niet. Anno vandaag zet het kleine land zich echter met stip op de toerismewereldkaart en groeit het uit tot de nieuwste luxueuze hotspot van Sub-Saharaans Afrika.

Om het met een torenhoog cliché te zeggen: de eerste kennismaking met Rwanda blaast je van je sokken, ongeacht hoeveel Afrika-ervaring er op je conto staat. Daar zijn een aantal opmerkelijke redenen voor. Rwanda wordt niet voor niets het Zwitserland van Afrika genoemd. En dan hebben we het niet over banken, horloges of kaas, maar over netheid.  “Je zal serieus moeten zoeken om hier een papiertje op de grond te vinden”, zegt Salim, mijn chauffeur van Wilderness Safaris, bij het verlaten van de luchthavenparking. “Daarom geniet de hoofdstad Kigali dan ook de bijnaam ‘Singapore van Afrika’.” We hebben vier uur rijden voor de boeg, tijd genoeg dus om me onder te dompelen in de weetjes van Rwanda.

Luidens Salim draait alles hier rond ‘veilig, vriendelijk en proper’, de gouden driehoek die de populaire president Paul Kagame (de man werd in 2000 verkozen met 95 procent van de stemmen en is momenteel aan zijn derde ambstermijn bezig) in de praktijk wist te brengen. Sterker nog, Rwanda heeft haast een obsessie voor netheid en voor ecologie. Plastic is hier al meer dan tien jaar verbannen en via openbare aanbestedingen selecteert de overheid private bedrijven die instaan voor de netheid van de hoofdstad. Ze zorgen voor het ophalen en verwerken van zowel industrieel als straatafval in de stad én de regio. Die doortastendheid went niet onderweg. Nooit eerder bezocht ik een Afrikaans land als Rwanda. Wat is het er aangeharkt, netjes en schóón. Brommertaxi’s die keurig op een rij staan te wachten op hun standplaats, elke chauffeur met een extra helm aan de arm voor de passagier (maximaal één!) bijvoorbeeld.  En Rwanda’s spreekwoordelijke mille collines, die duizend heuvels met hun theeplantages, die lijken zowat gekamd door tuinarchitecten.

Uiteraard zie ik ook typisch Afrikaanse situaties. Overladen fietsers (de tweewieler wordt verward met een kleine bestelwagen), nonchalant toeterend verkeer (maar geen gekheid onderweg, eerder uit veiligheid, opdat kinderen de wagens zouden opmerken), in eclectische kleuren geklede dames met een half bos gekapt hout op het hoofd, eindeloos onderweg naar god weet waar. Kigali ligt al snel achter ons, en door het raam van de mosgroene Toyota Landcruiser zie ik nu rode aarde en knalgroene bananenbomen, pubers met gele jerrycans op hun hoofd, Hollandse koeien, mannen in een wit pak met een hak over hun schouder en zwaaiende kinderen die “Mzungu!” naar je roepen (letterlijk: ‘dwaler’, feitelijk: ‘witte mens’).

De lucht ruikt naar stof en tropische bloemen, langs de weg staan ontelbare vuilbakken en we zoeven over asfaltwegen zonder gaten en scheuren. Dat is absoluut niet de norm in veel landen ten zuiden van de Sahara, maar zo voelt het wel in het kleine Rwanda, ingeklemd tussen vooral Congo, Oeganda en Tanzania.

De big five opnieuw aanwezig

Een van de grootste misverstanden over Rwanda is dat het geen safariland is in de klassieke betekenis van het woord. De hele wereld kent de bedreigde berggorilla’s -de celebrities die buiten Rwanda ook in Oeganda en Oost-Congo voorkomen- op de vulkaanhellingen in het noorden. Slechts weinigen weten dat er in het oosten ook savanne is, waar de big five aanwezig zijn: leeuw, luipaard, buffel, neushoorn en olifant.

Akagera National Park staat op het houten bord, en hier aan de North Gate word ik opgewacht door Hein, een goedlachse Zuid-Afrikaan, ranger van Wilderness Safaris, de gereputeerde groep die hier in 2019 een nieuw kamp opende, Magashi gedoopt.  Klein -er zijn slechts zes luxetenten- maar wel midden in de actie. “Rwanda biedt mistige vulkanen, meren, theeplantages en regenwoud, maar miste tot voor kort een klassieke safari-ervaring”, legt Hein uit. “Daarom bracht de regering samen met natuurorganisatie African Parks de big five terug in het land, in Akagera National Park, aan de grens met Tanzania en een zeer authentieke plek voor deze dieren.

Ze hebben een elektrisch hek neergezet, boswachters opgeleid en leeuwen, olifanten en neushoorns geherintroduceerd. Trouwens, dat laatste beest is veel zeldzamer dan de berggorilla… En het kost je geen 1500 dollar om er één te zien (lacht).” Ik zit in de open Toyota van Hein en we cruisen door het park. Het is zijn dag niet. Vanochtend reed hij lek (hij deed er amper zeven minuten over om een band te vervangen), en in de late voormiddag belandde hij met één wiel in een diepe put en moest de terreinwagen opgekrikt worden. “De overheid monitort alle belangrijke dieren met zenders, stuurt patrouilles uit (neushoorns worden wereldwijd illegaal afgeslacht en moeten letterlijk bewaakt worden tegen stropers) en op termijn wordt ook iedere bezoeker in kaart gebracht”, legt Hein uit. “Kortom, ze zijn hier nog beter georganiseerd dan de Zwitsers (lacht). Daarom zijn we momenteel ook de most talked-about safari destination.”

Mijn eerste dag heeft weinig animo gebracht. Wie snel veel beesten wilt zien, kan beter elders op safari, denk ik. Maar na een gezellig aperitief met de andere gasten rond het vuur, een lekker diner en een koele nacht in mijn luxetent (dus mét warmwaterkruik), neem ik die woorden de volgende ochtend terug. Akagera mag dan kwantitatief nog in volle ontwikkeling zijn, het park biedt wél veel variatie. We gaan per bootje langs nijlpaarden, krokodillen en rietkragen vol watervogels, maar even goed per 4×4 over weidse vlaktes met acaciabomen vol zebra’s en impala’s. Op een hoge heuvel 1850 meter boven de zeespiegel met magnifiek uitzicht, drinken we ’s avonds onze gin-tonic, waarna we een dertienkoppige groep leeuwen volgen wanneer die bij valavond op jacht trekken. Gelukkig heeft Hein dekens voorzien, want Rwanda koelt duchtig af na zonsondergang, en zeker in een open terreinwagen.

Naar de grote meren en vulkanen

We vertrekken vroeg, had mijn nieuwe chauffeur Eddy me gisteravond nog meegegeven. Hij was laatnamiddag afgezakt naar het desolate Wilderness-kamp met het plan er te overnachten om zo meteen na het ontbijt te kunnen vertrekken naar de westelijke uithoek van Rwanda: Rubavu aan het Kivumeer, dicht bij de grens met Congo. “Dan zijn we er voor het donker wordt”, was de strategie van Eddy. “Meteen ook het mooiste moment van de dag om het meer te overschouwen.”  ’s Middags lunchen we bij Shokola in Kigali (de stad ondergaat een ware renaissance, maar dat zal ik later nog ontdekken), en dan gaat het slingerend door berg en dal richting Congo.

Eddy’s timing was perfect, want zwaar beladen vrachtwagens die tergend traag de heuvels opklimmen, maakten dat de gemiddelde snelheid van onze rit redelijk laag was. Wanneer de lucht diepblauw kleurt en het daglicht met rasse schreden verdwijnt -typisch voor het evenaarsgebied- arriveren we aan het publiek strand van het dorp, dat uitkijkt op 2700 km² water op 1460 meter boven zeeniveau. Het idyllische Kivumeer is een van de meren -en de blikvanger- in wat men het Grote Merengebied van Afrika noemt. Haar typische kenmerken zijn even uniek als verguisd. Het Kivumeer is in zijn huidige omvang jong en relatief diep, tot 480 meter op sommige plekken. Het is daarmee het op veertien na diepste meer ter wereld.

Begin deze eeuw werden er onder het meer grote hoeveelheden gassen aangetroffen, minimum 256 miljard kubieke meter koolstofdioxide en 65 miljard kubieke meter methaangas. Dit eerste gas geeft een risico op een zogenaamde limnische uitbarsting (een uitbarsting in zoet water), die potentieel de ongeveer twee miljoen mensen die rondom het meer wonen zou kunnen doden. Rwanda heeft alvast een kleine elektriciteitscentrale gebouwd die het methaangas gebruikt als brandstof. Maar aan de Congolese oever wordt het Kivumeer door rebellengroepen ook gebruikt als een tactische verdedigingslinie. Het lokale Serena-hotel -zeg maar the best in town- heeft alles, behalve hedendaagse charme. Maar dus wel een frontaal uitzicht op het meer, waar de locals komen zwemmen en voetballen op het strand.

Richting jungle en Kaapse wijn

Ontbijten terwijl buiten de ochtendmist boven het meer langzaam optrekt en de gevoelstemperatuur aardig stijgt, terwijl aan de einder een vulkaan langzaam terug zichtbaar wordt… het heeft iets. Rwanda’s ‘iets’ is vooral ‘iets anders’.  Niet de savanne van Kenia, de woestijn van Namibië of de wetlands van Botswana. Maar vochtiger, koeler, groener en bergachtiger. En dan gaat het richting zuiden, naar het stomende Nyungwe-regenwoud. Eddy rijdt de Toyota door een heuvellandschap van duizend tinten groen: bananenplantages, rijstvelden, theeplantages, eucalyptusbomen. Het meer spiegelt kobaltblauw in de felle middagzon.

Een driekoppig orkestje trommelt me enkele uren later binnen in het One & Only Nyungwe House, jongste telg van de gerenommeerde hotelgroep die recentelijk haar oog liet vallen op deze actieve theeplantage in Gisakura en er een upscale hotel van maakte. Ik lunch op het panoramische terras terwijl de laatste lage wolken, opgewarmd door de felle zon, uit de jungle dampen. “Nog een glas Kaapse sauvignon blanc?”, fluistert de ober. Ik zeg volmondig ja. Deze namiddag is het rust, lonkt het verwarmde zwembad en neem ik me voor niet te laat onder het donsdeken te kruipen. Want morgen begint de dag niet alleen zeer vroeg, maar wordt het in principe ook dé topdag van de reis.

Nyungwe-regenwoud

Toen waren ze nog met 400

De belangrijkste reden dat Rwanda-reizigers naar deze zuidwestelijke hoek van het land afzakken, zijn de chimpansees. Even een woordje uitleg: de wereldberoemde berggorilla’s bevinden zich in het noorden van het land. Omdat het aantal gasten dat hen mag bezoeken beperkt is tot 80 -maximaal 100- per dag, en de vraag het aanbod overstijgt, werd de prijs opgetrokken tot 1500 Amerikaanse dollars per persoon. Ter info: aan de andere kant van de grens in Virunga Park (Congo) is het 500 dollar, en Oeganda houdt het op 1000 dollar. De chimpansees zijn een waardig alternatief. Oké, iets minder spectaculair en minder dicht te benaderen, maar in eenzelfde stijl en voor een fractie van het bedrag. Dus loopt de wekker af om 4 uur ’s morgens en zit ik een uurtje later -na koffie en cake- in de terreinwagen. De staff heeft me extra strakke beenbeschermers omgebonden. “Beter safe dan sorry. Mieren durven de pret al eens te bederven, want ze kunnen venijnig bijten”, lacht Eddy. Dat zal onze kleine, achtkoppige groep later trouwens aan den lijve ondervinden. Maar goed, voor wat hoort wat; wie taart wil bakken, moet eieren breken.

Na 75 minuten rijden stuurt Eddy de auto een langgerekte, onverharde weg op. Dwars door het Nyungwe National Park, het grootste klassieke regenwoud in Centraal-Afrika. Uit het niets duiken ze op, zes rangers gehuld in een eenvoudig groen uniform en voorzien van zwarte rubberlaarzen. Ze lijken eerder op personeel van een car wash, maar toch zijn het onze gidsen. Een korte briefing, nog snel een energiereep achter de kiezen, ieder een stok in de hand (om het uitschuiven op glibberige ondergrond te voorkomen) en we zijn weg. Het systeem is goed uitgekiend. De chimpansees worden permanent gemonitord door een ranger, die per telefoon hun locatie doorgeeft aan de vertrekkende groep. Zo kunnen de gidsen de kortste weg uitkiezen zonder de trek te lang en te intens te moeten maken. Het kost ons een uur wanneer plots het schelle geroep van deze Afrikaanse mensaap onze aankomst aankondigt.

Daar zitten ze dan, de nauwste nog levende verwant van de mens. Met hun grote oren, lange armen (die wel een spanwijdte van drie meter kunnen bereiken) en staartloos achterste. “Het DNA van een chimpansee komt voor 98,5 procent overeen met het DNA van een mens”, legt de hoofdranger uit. “Dat maakt chimpansees zelfs nauwer familie van de mens dan van de gorilla. Ze zijn bijna net zo groot als mensen, maar een stuk lichter en iets minder slim. Ze zijn sterker, kunnen veel beter klimmen, maar blijven wel liever op de grond. Tot slot: chimpansees kunnen zichzelf herkennen in de spiegel. Ook kunnen ze rechtop lopen, maar geen kilometer lang.” Luidens de gids zijn er nog zo’n 400 over (naargelang de bron wordt dat het dubbele) in dit stukje van de wereld, verdeeld over Rwanda, Congo en Burundi. We blijven een half uurtje rondhangen om hen in stilte gade te slaan. Ik bedenk: is hij nu half mens of ik half beest? Tot de rangers het teken geven dat het tijd is om af te druipen.

Slibberend en nat in het zweet gelopen over gisteren natgeregende en nog maar half opgedroogde bospadjes, bereiken we net voor de middag opnieuw de jeeps. Wat-een-avontuur! Je kan je broers en zusjes honderd keer in de zoo gaan bekijken, maar ze hier in hun natuurlijke habitat gadeslaan, is met niets te vergelijken. De fantastische dag wordt stijlvol afgerond met een lokale dansgroep bij het aperitief en een barbecue in de boma -zeg maar het lokale boskamp. En terwijl de gasten hun wijntje savoureren, nestelen kleine aapjes zich ongegeneerd bovenop de theebladeren en aperitieven mee. Het is zoals met de chimpansees: one big family.

Dit nooit meer

Geen reis naar Rwanda is compleet zonder confrontatie met de genocide. Voor velen is het land namelijk nog altijd onlosmakelijk verbonden met de bloederige lente van 1994, toen meer dan 800.000 mensen het leven lieten in deze georganiseerde volkerenmoord. Dat is overigens het officiële cijfer. Andere schattingen lopen op tot één miljoen: men vindt nog wekelijks lichamen. Praten over politiek is niet altijd gemakkelijk in Rwanda -je haalt sowieso de Tutsi- en Hutu-gevoeligheden naar boven- maar je vervalt meteen in een sfeer waarbij de goegemeente steevast de president de hemel in prijst, dé charismatische leider die hen veiligheid én (bijna) gratis onderwijs én gezondheidszorg biedt.

Eerst denk je: dit kan niet waar zijn. Het ruikt naar propaganda, die lui worden betaald door de pr-afdeling van president Paul Kagame. “Rwanda is gewoon anders dan de rest van Afrika”, zegt Eddy daar wat discreet over. “De overheid checkt vier keer per jaar mijn verzekeringspapieren, mijn activiteiten en de staat van mijn voertuig. Dat is ondenkbaar in de landen om ons heen. Weet je, wij voelen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als we zo doorgaan, kunnen we nog heel veel bereiken.” Het was Paul Kagame, destijds rebellenleider, die alle overlevenden na 1994 (de genocide wordt hier als tijdsbaken gehanteerd, alles wordt geplaatst ‘voor of ‘na’) opriep nóg een offer te brengen. Hij zei dat je je buurman niet kon blijven haten.

De genocide verklaart de vliegende vaart, maar Rwanda was altijd al een ordentelijk land. Al in de 19de eeuw verbaasden ontdekkingsreizigers zich over het strak georganiseerde koninkrijkje. Nog steeds komen politici uit de hele wereld kijken hoe Rwandezen op de laatste zaterdag van de maand braaf hun buurt opruimen. Of het dak van de school repareren. Deze Umuganda-traditie is verplicht: wie niet komt opdagen, riskeert een goed gesprek met de buurtleider, of een boete. Het resultaat laat zich raden.

De renaissance van Kigali

De meeste reizigers slaan de hoofdstad Kigali over. En dat is spijtig. De metropool waar niemand eet, drinkt of rookt op straat, plastic tasjes reeds sinds 2008 verbannen zijn en twee keer per maand een autoloze zondag plaatsvindt, is een bezoek meer dan waard. Ik laat me door Eddy afzetten in Hôtel des Mille Collines, een voormalig Sabena-hotel gebouwd in 1973, en vooral bekend van de film Hotel Rwanda, die hier gedraaid werd. Te midden de genocide was het hotelzwembad de enige bron van water voor 1268 vluchtelingen die hier (betalend) onderdak vonden, beschermd door de staff en de reputatie van het hotel, dat als een soort ambassade fungeerde. Hoe impressionant de geschiedenis hier ook is, het hotel zelf is vergeeld en gedateerd.

Dan is het beter vertoeven in The Retreat, een fancy boetiekhotel met restaurant en zwembad in het hart van de residentiële wijk, waar mijn bed voor de laatste nacht staat. De Amerikaanse eigenaars Alissa en Josh, ooit actief in de gezondheidszorg, gaan met twaalf kamers en acht villa’s het figuurlijke gevecht met de oprukkende ketenhotels aan. Kleinschaligheid troef dus. Ik voel me ook niet in een hotel wanneer ik ’s avonds bij kaarslicht dineer naast het zwembad; ik lijk eerder op bezoek te zijn bij vrienden. Toen ik voor het eten nog een wandeling maakte in de buurt, viel het me andermaal op: om de paar honderd meter staan hier recycleervuilbakken. Of zoals Eddy zegt de volgende ochtend bij het afscheid in het te kleine luchthavengebouw van Kigali: “Rwanda is schoner dan de meeste westerse landen!”